Graadmeter biodiversiteit
Omschrijving
Aan de Biodiversiteitsgraadmeter voor Zuid-Holland is in 2017 invulling gegeven met de nieuwe door het CBS berekende Living Planet Index (LPI). Deze index is gebaseerd op ontwikkelingen in aantal en verspreiding van 226 diersoorten waarvoor de trend door de beschikbaarheid van voldoende gegevens zowel voor heel Nederland als voor Zuid-Holland berekend kan worden.
Uitvoeringsresultaten in 2017
De Living Planet Index (LPI) is bijgewerkt met gegevens tot en met 2016. De LPI Zuid-Holland is berekend op basis van de indexen van 226 soorten broedvogels, vlinders, libellen, amfibieën, vissen en zoogdieren. Het CBS beoordeelt de trend van 1990 tot 2016 als “matige toename”, de laatste 12 jaar is de trend “stabiel”. Dit komt overeen met het beeld van de landelijke LPI.
2010=100
2010=100
Weidevogelmeetnet
Omschrijving
Het Meetnet Weidevogels Zuid-Holland loopt sinds 1990 en omvat 109 proefvlakken verspreid over de hele provincie. Ze liggen zowel in het natuurnetwerk als in het agrarisch gebied (met en zonder agrarisch natuurbeheer en binnen/buiten de planologisch beschermde weidevogelgebieden 1 .
1. In de Verordening Ruimte zijn belangrijke weidevogelgebieden aangewezen. Deze gebieden overlappen deels met de leefgebieden binnen het agrarisch natuurbeheer. In delen zonder overlap is geen actief beleid gericht op weidevogels, maar deze gebieden zijn wel planologisch beschermd.
Uitvoeringsresultaten in 2017
Over de periode 1990 tot 2017 is de stand van de zogenaamde primaire weidevogels 2 na een redelijk stabiele periode van tien jaar vanaf circa 2000 gehalveerd (zie zwarte lijn in de grafiek). Binnen het NNN leek het in de periode 1998 tot 2006 erg goed te gaan met de weidevogels. Daarna is de index weer gedaald tot ongeveer het niveau van de jaren ’90. In het agrarisch gebied was de stand tot ongeveer 2000 stabiel en is daarna afgenomen tot nu ongeveer 50% van het niveau begin 90-er jaren. In het buitendijkse gebied liggen weidevogelgebieden die tot het natuurnetwerk behoren, maar deels (nog) in agrarisch beheer zijn. Het aantal weidevogels in deze gebieden is hard achteruitgegaan. Na een dieptepunt in 2014 is er in 2015 en 2016 een kleine toename tot circa 40% van de stand in 1990.
2. Zomertaling, slobeend, kuifeend, patrijs, scholekster, kievit, kemphaan, watersnip, grutto, wulp, tureluur, veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart.]
Bijna alle primaire weidevogelsoorten vertonen een afname. De primaire weidevogels doen het beter binnen het Natuurnetwerk dan in agrarisch gebied.
Voor de instandhouding van populaties is ook het aantal opgroeiende jongen van groot belang. Van weidevogels is bekend dat de populaties sterk verouderen. Voor de grutto is het aantal opgroeiende jongen (in het eerste jaar) berekend met behulp van het bruto territoriaal succes (BTS). Dit was in 2017 “onvoldoende”, namelijk 45,6%. Voor zekere instandhouding van de populatie is een BTS van 65% of meer nodig.